728 30 SEPTEMBER 1927 De VOORZITTER waardeerend dat de heer Van Ve e n voor den welstand opkomt, deelt mede, dat Burge meester en Wethouders trachten in de richting van een architectonisch geheel te werken, maar zij stuiten daarbij vaak op allerlei moeilijkheden van practischen aard. Burgemeester en Wethouders zijn op het oogenblik in onderhandeling met verschillende gegadigden over diverse teekeningen. Nu kan men die teekeningen wel afkeuren, maar dan komt men in moeilijkheden. Het hangt veel af van dengene, die de plannen maaktmen kan echter niet zoo ver gaan met een architect voor te schrijven. Het geheele complex aan een bouwveree- niging in exploitatie geven gaat ook niet. Burgemeester en Wethouders overwegen op het oogenblik de instelling eener z.g. Schoonheidscommissie en houden zich voor denkbeelden daaromtrent aanbevolen. De heer GRUIJS vraagt, of hij uit de woorden van den heer Haaiman de conclusie mag trekken, dat het College niets voelt voor uitgifte in erfpacht. De VOORZITTER antwoordt, dat het nieuwe College daarover nog geen gevestigde meening heeft. De heer RIPPEN verklaart, dat een voorstel van Burge meester en Wethouders tot instelling van een Schoonheids commissie, de steun van Spr, en zijn fractiegenooten zal hebben. De VOORZITTER legt nogmaals den nadruk op de moeilijkheden, welke zich bij de bebouwing van den Belcrum- polder voordoen. Zooals reeds gezegd, is ook bij het College het denkbeeld van een Schoonheidscommissie levendig. Spr. gelooft nu wel, dat dit steun in den Raad zal vinden. Zonder verdere opmerkingen wordt alsnu conform het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 728