794
7 NOVEMBER 1927
van de Gasfabriek goed geschiedt. Spr. stelt derhalve voor,
een commissie van onderzoek in te stellen.
De VOORZITTER vraagt den heer Van Houten, of
er aanleiding tot verdenking bestaat.
De heer VAN HOUTEN ontkent zulks nadrukkelijk.
De VOORZITTER Dus de wensch tot instelling eener
commissie is enkel en alleen ontsproten aan de elders voor
komende gevallen van corruptie
De heer VAN HOUTEN bevestigt dit.
Den VOORZITTER lijkt het niet den juisten weg om
in deze een commissie van onderzoek in te stellen. Men kan
de zaak beter aan de Justitie overlatenhaar toch staan
allerlei middelen ten dienste, waarover de gemeente niet de
beschikking heeft. Spr. kan zich dan ook niet indenken, hoe
een commissie in dit stadium goed werk zou kunnen ver
richten. Spr. heeft omtrent het te Utrecht in gang zijnde
onderzoek, dat zich ook verder uitstrekt, inlichtingen inge
wonnen. Het beste is om het verdere verloop van de zaak
kalm af te wachten. Mocht er te eeniger tijd aanleiding zijn
om in te grijpen, dan zal Spr. de eerste zijn, die daartoe
bereid is, doch op het oogenblik is daarvoor geen reden.
De heer VAN HOUTEN verklaart, dat er op het oogen
blik niet de minste aanleiding bestaat tot verdenking van
den Directeur, maar Spr. en de zijnen meenen, dat deze
functionaris er onder de tegenwoordige omstandigheden prijs
op zal stellen, dat een onderzoek wordt ingesteld, opdat
openlijk blijke, dat hem geen blaam treft. De Voorzitter
heeft gezegd, dat men de zaak beter aan de Justitie kan
overlatenSpr. noemt evenwel vijf gevallen in één week
tijds, waarin de plaats gehad hebbende corruptie van ge
meentewege aan het licht is gebracht.