7 NOVEMBER 1927 797 gerucht of berichtje waarde te hechten, Spr, is het met den heer Haaiman eens, dat dit debat voor den Directeur hoogst beleedigend is, want al verklaart men nu dezen functionaris niet te verdenken, de strekking van de eventueel in te stellen commissie houdt in de mogelijkheid, dat de zaak hier niet pluis is. Inderdaad zijn er in den lande afkeurens waardige dingen gebeurd, maar het centrale onderzoek te Utrecht zal eventueel ook te Breda niet in gebreke blijven in te grijpen. In afwachting van dat onderzoek moet men vermijden, iemand in opspraak te brengen. Wat nu de werkwijze van de bedoelde commissie betreft, Spr. verwacht, dat zij zeer spoedig met de handen in het haar zal zitten. De heer COHEN En in andere plaatsen dan De VOORZITTER: Daar had men wellicht eenige ge gevens. Hier geven o.a. de accountantsrapporten niet de minste aanleiding tot verdenking. De heer VAN VEEN merkt op, dat de accountants rapporten absoluut geen verband houden met deze kwestie de Voorzitter heeft zich dan ook volkomen ten onrechte daarop beroepen. De heer VAN BUITENEN zou aan de voorstanders van het instellen eener commissie van onderzoek willen vragen, of er in die andere gemeenten dan geen enkele aan leiding bestond om een zoodanige commissie in het leven te roepenSpr. kan zulks niet aannemen. Het is toch een beleediging voor den Directeur om zonder eenige aanleiding daartoe over te gaan. Bovendien is Spr. het met den heer Van de Ven eens, dat het voor zoo'n commissie zeer bezwaarlijk zou zijn de bewuste onregelmatigheden te ont dekken. Spr. kan zich indenken, dat ergens een commissie niets ontdekken kan en later toch zou blijken, dat de ver moedde feiten zich hadden voorgedaan.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 797