804 7 NOVEMBER 1927 betreuren, dat het den menschen onmogelijk wordt gemaakt daar te bouwen. Spr. is van oordeel, dat deze gevallen voor het Gemeentebestuur een spoorslag moeten zijn om die wegen zoo spoedig mogelijk uit handen van particulieren te krijgen. Voor het overige voelt Spr. veel voor het argument van het College, dat het geen aanbeveling verdient deze aanvragen incidenteel af te doen, daar eerst een plan tot wijziging van de Bouwverordening moet zijn tot stand gekomenmaar, dan moet die wijziging ook zoo spoedig mogelijk bij den Raad in behandeling komen. De heer VAN VEEN zegt, dat het standpunt van Bur gemeester en Wethouders hierop neerkomtwij hebben geen zeggenschap over den weg, dus weigeren wij de bouw vergunning. Spr. gelooft niet, dat Burgemeester en Wethouders dit standpunt aannemelijk kunnen maken. Hij acht het niet geoorloofd, dat Burgemeester en Wethouders via de aan vragers dwang uitoefenen op de eigenaars van de straat om over de brug te komen. De aanvragers mogen niet de dupe van de historie worden. De gemeente heeft op grond van art. 18 der Bouwverordening de macht om den eigenaar van een weg tot behoorlijke bestrating, afwatering en onderhoud te verplichten- Acht men dit niet voldoende, dan dient men dit artikel aan te vullen. De heer SCHRAUWEN vraagt, waarom het zoo lang geduurd heeft eer op het verzoek van Van Meer afwijzend is beschikt en dan nog wel alleen op grond van de komende wijziging der Bouwverordening. De heer MOLL heeft met eenige verwondering het prae- advies gelezen. Het betreft hier n.l. het geval-V a n Meer-twee arbeiders, werkzaam aan de fabriek van Lachapelle, die, omdat zij thans op verren afstand van die fabriek wonen, een stukje grond aan het Liniestraatje hebben gekocht om daarop twee woningen te bouwen. Het gevolg van de handelwijze van Burgemeester en Wethouders

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 804