820 7 NOVEMBER 1927 De heer VAN DEN BOOM zegt het volgende Mijnheer de Voorzitter. Dit punt had mijn meer dan gewone aandacht, omdat het niet denkbeeldig is, dat meerdere ondernemingen in Breda hun panden zullen gaan verbouwen, wat niet anders dan kan worden toegejuicht. Het geeft blijk van eenige opleving in handel en klein- industrie. Waar nu vaak met de beschikbare oppervlakte moet gewoekerd worden en vele verbouwingen, dus verbeteringen, onmogelijk zullen blijken, tenzij gepaard met groote geldelijke offers, daar zal scherpe toepassing van art. 15 der Bouw verordening het particulier initiatief dusdanig den kop indrukken, dat van vele verbouwingen zal worden afgezien. Afgezien van het nadeel, wat de betrokken ondernemingen wordt toegebracht, beteekent het tevens werkbeperking of werkbelemmering, zooals U het noemen wilt, zoodat ook het algemeen belang met scherpe toepassing van art. 15 niet is gediend. Natuurlijk moet voorop staan, Mijnheer de Voorzitter, dat licht en lucht voldoende aanwezig zijn. En thans, gehoord de besprekingen van hen, die we in deze deskundigen kunnen noemen, voorgelicht door onbevoor oordeelde deskundigen op het terrein zelf, waarvan hier in punt 14 sprake is, kan ik, ook om de vorengenoemde motieven, met het prae-advies van Burgemeester en Wethouders niet accoord gaan. De heer RIPPEN verklaart, ook namens de andere leden van zijn fractie, zich in tegenstelling met de vorige sprekers bij het voorstel van Burgemeester en Wethouders te kunnen aansluiten. Zij staan op het standpunt, dat de Bouwverorde ning er is om te worden nageleefd. Als men elke aanvraag om ontheffing gaat inwilligen, kan men die verordening beter afschaffen. Het gaat hier trouwens om het verzoek van een firma, die kapitaalkrachtig genoeg is om er een aangrenzend perceel bij te koopen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 820