1
Dmdat het
in Breda
iders dan
en klein-
kte moet
iteringen,
geldelijke
t Bouw-
ldrukken,
nemingen
:rking of
it ook het
t. 15 niet
;itter, dat
lie we in
nbevoor-
i hier in
notieven,
ders niet
ere leden
sprekers
te kunnen
werorde-
aanvraag
ing beter
van een
igrenzend
7 NOVEMBER 1927 821
De heer SCHRAUWEN is ook ter plaatse geweest en
is tot de conclusie gekomen, dat de belendende panden bij
lange na niet zoo benadeeld zullen worden als het in het
prae-advies wordt voorgesteld. Spr. kan zich dan ook niet
met dat prae-advies vereenigen.
De heer VAN MIERLO zou den leden willen toeroepen:
Ga eerst eens kijken in de belendende perceelen, U zult dan
zien, welk een schade de voorgenomen verbouwing beteekent
voor dat geheele blokals het gebouw tot stand komt, zal
het n.l. 12 tot 14 M. hoog zijn, zoodat bedoelde perceelen
absoluut geen voldoende licht- en luchttoevoer meer zullen
hebben. Spr. is het dan ook grootendeels met den heer
Rippen eens. De toestand is door het College van Burge
meester en Wethouders persoonlijk in oogenschouw genomen.
De heer PELSTER behoeft aan de woorden van den heer
Van Mierlo niet veel toe te voegen. Spr. wil den leden
alleen aanraden te gaan kijken achter het tegenover het pand
van Vroom en Dreesmann liggende winkeltje in radio-artikelen.
Daar zou een zeer slechte toestand ontstaan. Er wordt bij
dergelijke aanvragen altijd maar gezegd er kan geen bezwaar
tegen zijn, maar men moet de noodzakelijkheid aantoonen.
De heer VAN DEN BOOM verklaart, dat het bij hem
niet gaat om de belangen van de N.V. Vroom en Drees
mann, maar om een soepele toepassing van het bepaalde
in art. 15 ten opzichte van den middenstand te verkrijgen.
De VOORZITTER zegt, dat hier enkel en alleen om het
geval Vroom en Dreesmann gaat. Spr. kan de opvatting
niet deelen, welke art. 15 als een stiefkind wil behandelen.
Het gaat er tengevolge van de te soepele toepassing
door den Raad naar toe, dat alle open ruimte achter de
huizen langzamerhand grootendeels volgebouwd zal worden,
tegen de bedoeling van de Bouwverordening in.