4 FEBRUARI 1927.
Mijne heeren.
De omstandigheden hebben er toe geleid, dat eerst heden
de eerste vergadering van Uw Raad in 1927 wordt gehou
den en dus ook eerst heden mij de gelegenheid wordt ge
boden, erkentelijkheid te betuigen voor de gelukwenschen
uit Uw midden en uit zooveel wijdere kringen van ambte
naren en andere ingezetenen tot mij gekomen. Evenzeer als
ik aan die wenschen waarde toeken, onverminderd, zelfs
verhoogd door den jaarlijkschen terugkeer, evenzeer verzoek
ik U, in mijn dankbetuiging en in mijn wenschen voor het
heil van U en Uwe gezinnen het kenmerk te ontwaren van
welgemeendheid. Die wenschen gelden ook evenbedoelde
wijdere kringen, met name degenen, die ons in het besturen
der gemeente en in haar beheer bijstaan, en die in het af-
geloopen jaar wederom getoond hebben zulks met toewijding
te doen.
Veelal vangen redevoeringen van dezen aard aan meteen
beschouwing over de toeneming van de bevolking. Ik heb
mij onthouden van mij daarvan op de hoogte te stellen, wel
wetend, dat daarin geen zelfs eenigszins merkbare wijziging
kan zijn gekomen. Dit geldt voor stijgende zoowel als da
lende richting. De laatste zou o.m. den invloed hebben kun
nen ondergaan van ziekte-omstandigheden. Gelukkig heeft
de typhus-epidemie totaal 62 gevallen, waarvan een, naar
het schijnt, op zich zelfstaand geval geheel in den aanvang,
met doodelijken afloop niet te dien opzichte gevolgen
gehad. De epidemie, die tot opneming van 46 zieken in
onze gemeentelijke barak leidde, is bezworen, mede dank zij
krachtige maatregelen en den bijstand van de beide Gezond-
heidscommissiën, wier nauwlettende arbeid terecht algemeen
gevoelens van waardeering opwekte. Het leed, dat de ziekte
in vele gezinnen bracht, behoort tot het verledene en
o ironie in het levenstraks zal een voorjaarskermis
daarvan de herinnering ophalen.
Aan het kwaad paart zich het goed en zoo kan zulk een