25 NOVEMBER 1927 891 „zoodat dus de overige 10 °/0, evenals de kosten van aanleg „en bestrating breeder dan 15 Meter, en het geheele verdere „onderhoud ten laste der gemeente komt, wijl de uitgaven „voor dat deel geacht kunnen worden het algemeen belang „ten goede te komen. „Voorts merken wij op, dat wij, om de berekening niet „te ingewikkeld te maken, voor de in art. 6 en 8 genoemde „belastingbedragen hebben berekend de gemiddelde kosten „voor twee soorten van verhardingsmateriaal n.l. voor steen- „slag of klinkers en ander meer kostbaar materiaal. „Voor het overige behoeven naar onze meening de arti kelen geen nadere toelichting. „Wij hebben derhalve de eer Uwen Raad voor te stellen „te besluiten tot vaststelling der hierbijgevoegde verordeningen „tot heffing en invordering eener bijzondere belasting wegens aanleg, rioleering en verharding of plaveiing van openbare „wegen in de gemeente Breda". De heer CERUTTI wijst er op, dat art. 242c der Ge meentewet het heffen eener z. g. aanlegbelasting toestaat onder restrictie, dat een billijke bijdrage in de kosten worde geheven. Een bijdrage van 90°/0 vindt Spr. echter allesbehalve billijk zij is absurd. Slechts indien deze bijdrage aanmerkelijk lager wordt gesteld, kan Spr. zijn stem aan dit voorstel geven. De heer ZIJLMANS zegt het volgende Mijnheer de Voorzitter. De bedoeling dezer ons voorgelegde Ontwerp-verordening is klaarblijkelijk om van de eigenaren van bebouwde eigen dommen, die belenden aan bestaande openbare wegen, die geen verharding of rioleering hebben of geen van beide, eene bijdrage te verkrijgen en wel bij voorkeur een bijdrage in ééns. De bewoordingen van art. 2 van het ons voorgelegde ontwerp en het feit, dat eene afzonderlijke belasting voor nieuw aan te leggen wegen bij U nog in overweging is,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 891