25 NOVEMBER 1927 893
En nu de vraag der billijkheid.
Het spreekt van zelf, dat zij, die straks om Breda gaan
bouwen en in het kader van het uitbreidingsplan de voor
die bebouwing noodige straten zullen aanleggen, voor be
strating en rioleering van zulke nieuwe wegen naar een
bepaalden maatstaf zullen hebben te betalen. Immers de
kosten hiervan zouden door de gemeente alleen niet kunnen
worden gedragen en het zou ook onbillijk zijn, wanneer dit
zou geschieden. In het uitbreidingsplan vallend bouw- en
weiland, dat nu wellicht f 0,d0 per M2 waard is, zal dan
onder de door de gemeente gedane garantie, dat de wegen
er zullen komen en dat er gas, water en electriciteit beschik
baar zullen zijn, in korten tijd een waarde verkrijgen van
bijv. f 4,a f 6.
Hier is dus een zeer aanzienlijke waardevermeerdering en
het is niet meer dan billijk, dat hij, die overgaat om zijn
bouw- of weiland om te zetten in bouwterrein, een gedeelte
dier waardevermeerdering afstaat aan de gemeente om daarmee
hare kosten van bestrating en rioleering te dekken. Want
hier zijn twee partijen de gemeente die reglementeert en de
bouwgrondexploitant, die vrijwillig (en hierop leg ik den
nadruk) op de door de gemeente gestelde voorwaarden ingaat.
Maar onbillijk acht ik het om de nu voorgestelde bijdrage
te vorderen voor van ouds bestaande wegen, die voor de
verbinding tusschen de stad en hare omgeving steeds noodig
zijn geweest in beider belang. Zij zijn niet door de belendende
eigenaren aangelegd en elke speculatie op waarde-vermeer-
dering was daaraan dus vreemd.
In het bijzonder acht ik deze belasting of heffing in ééns
onbillijk als ijs denk aan de verwachtingen, die bij de be
handeling der grenswijziging door de voorstellers en de
voorstanders der grenswijziging zijn opgewekt bij hen, die
zich nu grootelijks gedupeerd voelen. Zoo zegt de Memorie
van Toelichting bij het Wetsontwerp o.a „Verschillende
„wegen in de naaste omgeving van Breda beantwoorden niet
„aan hun doelenkele zijn slecht begaanbaar, andere worden
V