25 NOVEMBER 1927
895
oud-Breda, die nooit eene bijzondere bijdrage voor aanleg
hebben betaald, noch aan vrij kostbare verbetering van
verharding en rioleering, noch eene bijdrage in de toekomst
zullen betalen.
Het is toch wel wat absurd, dat op het Stationsplein en
in de Willemstraat eene kostbare asphaltbèstrating werd
aangebracht, zonder dat dit de bewoners en eigenaren eene
extra-bijdrage kosttedat wellicht eerlang in de binnenstad
op denzelfden voet dergelijke verbeteringen zullen worden
ondernomen, terwijl primitieve verbeteringen, die uit hygië
nisch oogpunt noodig zijn, dus ook door het algemeen belang
geboden worden, door de aangrenzende eigenaren en bewoners
nagenoeg ten volle moeten worden bekostigd.
Toen in den Raad reeds vroeger en bij herhaling door
mijn partijgenoot op bestrating en rioleering van de Vestkant
werd aangedrongen, zijn dan ook niet ten onrechte de laatste
typhus-gevallen in herinnering gebracht.
Indien de gemeente aan bestrating en rioleering op den
duur teveel zou moeten ten koste leggen, dan is de billijkheid
alleen te betrachten door eene algemeene straat of riool
belasting in te voeren. De noodzakelijkheid hiervan zie ik
evenwel niet in.
Ten slotte zij mij nog vergund uiteen te zetten waarom ik
ook uit ander oogpunt deze verordening niet wenschelijk acht.
Het spreekt van zelf, dat Burgemeester en Wethouders
bij de vaststelling van het uitbreidingsplan, waarvan de vorige
Raad reeds heeft kunnen kennis nemen, zullen moeten komen
met een voorstel tot heffing voor alle nieuwe straten, die
particulieren volgens dat plan zullen wenschen aan te leggen.
Zoo'n verordening is zooais ik reeds heb betoogd volkomen
logisch.
Maar de verordening, waarover het nu gaat, zou aanleiding
temeer zijn om de bouwerij naar de andere zijde der gemeente
grenzen te verplaatsen en ik acht dit gevaar niet denkbeeldig.
Het is om al deze redenen Mijnheer de Voorzitter, dat ik
mijn stem aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders
niet kan geven en het ten sterkste ontraad.