896
25 NOVEMBER 1927
De heer GRUIJS houdt de volgende rede
Mijnheer de Voorzitter.
Alvorens over te gaan tot het leveren van enkele algemeene
beschouwingen over de ontwerpverordening aanlegbelasting
en de begeleidende nota van Burgemeester en Wethouders
en hieraan eenige vragen te verbinden over wat mij niet
recht duidelijk is, wensch ik namens mijne fractie eene ver
klaring af te leggen
Hoewel wij niet overtuigd zijn van de billijkheid van eene
aanlegbelasting wat betreft de bestaande onverharde en on-
gerioleerde wegen in deze gemeente, die tengevolge van de
uitbreiding van Breda tot het gebied der gemeente zijn komen
te behooren, zullen wij ons niet verzetten tegen invoering
dezer belasting, voornamelijk op grond van de overweging,
dat de misstanden ten opzichte van huisvesting, hygiëne als
anderszins aan de zelfkanten der oude gemeente Breda voor
ons een aanleiding zijn geweest om zoowel in den Raad als
door onze partijgenooten in het Parlement aan te dringen op
zoo spoedig mogelijke oplossing door eene annexatie als nu
tot stand is gekomen. Wij zien in deze verordening een
eerste stap, die noodig is, om tegemoet te komen aan allerlei
wenschen en verlangens, die bij ons leven, om op een redelijke
wijze zoo spoedig mogelijk uit de groote misère der volks
huisvesting van Breda te kunnen komen, 't Is dan ook op
grond hiervan, dat wij mede zullen werken om eene veror
dening aanlegbelasting tot stand te brengen, als aan redelijke
eischen onderzijds wordt tegemoet gekomen.
Nu overgaande tot de bespreking van de nota van Bur
gemeester en Wethouders gevoegd bij het ontwerp zij het
mij vergund bij enkele der daarin gemaakte opmerkingen
eenige kantteekeningen en vraagteekens te stellen. En dan
lees ik, dat door de bestrating en rioleering dezer wegen
de waarde der aanliggende perceelen belangrijk zal stijgen
behoeft geen betoog. Ik ben het volkomen met de stellers
van deze clausule eens, dat ten opzichte van deze materie