908
25 NOVEMBER 1927
op een andere manier dan waarop Burgemeester en Wet
houders nu daarvoor willen doen betalen, nl. door een
aanlegbelasting.
De bewering, dat het betalen voor verharding en riolee-
ring iets nieuws is, en dat de huiseigenaars in het geannex
eerde gebied van die nieuwigheid de eerste slachtoffers zul
len zijn, is dus onjuist. En als men aan die onjuiste bewering
dan toevoegt, dat de bewoners van het geannexeerde gebied
toch al zooveel zullen moeten medebetalen voor rente en
aflossing van de groote schulden, die Breda heeft wegens
bestrating en rioleering, dan heeft men het alweer mis.
Breda heeft deswege geen groote schulden buiten die, welke
uit de opbrengst der gronden, waarvoor de bestrating en
rioleering zijn gemaakt, afbetaald zullen worden. Spr. be
twijfelt, of het bedrag dier schulden, buiten de zooeven
genoemde, wel grooter is dan het bedrag, dat aan de buiten
gemeenten betaald zal moeten worden voor de door Breda
verkregen bestrating en rioleering in het geannexeerde gebied.
Zeker is dat bedrag niet grooter in dezelfde mate, als
waarin Breda door de annexatie is vergroot.
Spr. meent aangetoond te hebben, dat de bewoners van
het geannexeerde gebied geen reden hebben, zich veronge
lijkt te achten, als er een aanlegbelasting komt. Integendeel
zij zouden bevoordeeld worden boven honderden in vorig
Breda, indien die belasting er niet zou komen,
Spr. stelt nu de vraag op welk principe steunt een be
lasting als de nu voorgestelde Hij zal deze vraag doen
beantwoorden door gezaghebbende personen. Spr geeft nu
citaten uit het werk van Prof O p p e n h e i m, uit het
prae-advies door Mr. A. R. Zimmerman in 1903 uit
gebracht voor de behandeling in de vergadering der Ver-
eeniging voor de Staathuishoudkunde en Statistiek van het
onderwerp „De belastingen van art. 240 i. en j. der Ge
meentewet", en uit het stenografisch verslag van die verga
dering. De citaten uit dit verslag zijn ontleend aan de
redevoeringen door Prof. Mr. Valckenier Kips en