918
30 NOVEMBER 1927
Tegenwoordigde heeren A. W. ZIJLMANS, Ir. W,
VAN VEEN, B. COHEN, H J. VAN HOUTEN, P. G.
GRUIJS, W. L. A. VAN DE VEN, J. M. MEIJVIS,
C. TH. BOGMANS, A. BROOS, Mr. H. J. W. PELSTER,
C. L. M. BRANTJES, N. KROONE, F. RIPPEN,
A. SCHRAUWEN, Ir. G. P. P. ESBACH, P. HAALMAN,
Mr. E. L. H. M. VAN M1ERLO, J. J. A. VAN WERK-
HOOVEN, Mr. E. L. M. H. Baron SPEYART VAN
WOERDEN, P. A. KUIJLAARS, J. C. VAN DEN BOOM,
H. J. MOLL, A. A. J. M. LOONEN, TH. P. ELICH,
J. J. VAN BUITENEN, F. F. X. CERUTTI en N. J. H.
VAN GROENENDAEL.
Voorzitter: de heer Mr7 Dr. W. G. A. VAN SONS-
BEECK, Burgemeester.
Secretaris de heer H. H. JONKERGOUW.
De VOORZITTER opent de vergadering en wenscht,
alvorens tot de behandeling van de punten der agenda over
te gaan, een enkel woord te zeggen naar aanleiding van een
ingezonden stuk in een der plaatselijke bladen, de Bredasche
Courant van 29 November j.l onderteekend door den heer
Van Veen, waarin het gaat over de onderhandsche aan
besteding van het pompgebouw der waterleiding. Aan het
slot van dat ingezonden stuk komt het volgende voor
„Het is te hopen, dat de Hooge Regeering van dit geval,
„dat een duidelijk symptoom is van corruptie, zal willen kennis
„nemen en dat de Minister van Arbeid, onder wien het
„Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening ressorteert, zich zal
„willen overtuigen, hoe slecht hier de belangen eener gemeente
„door een Rijksbureau worden gediend". Voor zoover in dit
geval van corruptie sprake is en de Raad, die het besluit
tot onderhandsche aanbesteding nam, hier medebeschuldigde
is, wenscht Spr. daartegen een ernstig woord van protest
te doen hooren. Spr. wil het hierbij laten en zal dus buiten