930
30 NOVEMBER 1927
plaat van den heer Pel ster, maar dan in tegenover-
gestelden zin. Spr. ziet ook een straat met dezelfde bewoners,
maar met geheel andere gezichten en in die straat een wagen
met begeleider, die de belastingpenningen ophaalt en daarbij
als onderschrift„Ziedaar de zegeningen van het nieuwe
Breda en van de annexatie.
De heer P e 1 s t e r heeft Spr.'s amendement onaannemelijk
verklaard. Als de Minister in de Kamer een of ander voor
stel of amendement onaannemelijk verklaart, beteekent dit
het stellen van de portefeuille-kwestie. Spr. gelooft niet, dat
de Wethouder het zoo sterk heeft bedoeld, doch wil er
tegenover stellen, dat, zoo het amendement mocht worden
verworpen, het belastingontwerp voor hem onaannemelijk is.
De Raad is nu, door het betoog van den heer P e 1 s t e r,
volkomen op de hoogte van de bedoeling van Burgemeester
en Wethouders. Alle straten zullen er onder vallen. Voor
hen, die bepaalde straten zouden willen uitzonderen, zal dat
betoog wel een koude douche zijn geweest. Nu moeten die
leden zich niet voorstellen, dat zij door art. 6 of art. 11 nog
iets te hunne gunste kunnen bereiken. Dat is absoluut
uitgesloten. In art. 6 ligt niet het principe der verordening;
dat ligt in art. 2. Deze leden zullen dus het amendement
van Spr. moeten steunen. De heer P e 1 s t e r heeft gezegd,
dat het onmogelijk is het amendement uit te voeren. Spr.
ontkent dit. De Raad zal het zelf in de hand hebben om
te bepalen, welke wegen onder de belasting vallen hij zal
dat ieder jaar opnieuw moeten doen.
De heer ESBACH repliceerende, wijst er op, dat de Raad
in 1910 aan Burgemeester en Wethouders wel een algemeene
machtiging heeft verleend tot het verleenen van vergunningen
voor het dempen van een sloot langs gemeentewegen, doch
het doel daarvan was niets anders dan om depreciatie van
een stadskwartier te voorkomen. Dit blijkt ook uit het
indertijd uitgebracht prae-advies, waarin alleen sprake is
van het stellen van voorwaarden als waarborg voor een in