30 NOVEMBER 1927 931 de omgeving passende bebouwing, zooals ten aanzien der rooilijn, het hoogtepeil, de gevelhoogte en andere met betrekking tot het bouwplan, voorts omtrent de minimum huurwaarde der woningen, de rioleering enz. Het besluit heeft dus geen betrekking op het heffen van bijdragen in de kosten van bestrating. De heer GRUIJS meent, dat er niets op tegen is, op het besluit van 1910 terug te komen, als men dat onrechtvaardig acht. De heer Pel ster heeft gezegd, dat er in Breda vóór de annexatie geen aanleiding was tot het invoeren van deze belasting, omdat er geen onverharde wegen waren. In strijd daarmede wenscht Spr. te wijzen op den Vestkant, de Dijk- laan, de Koninginnestraat en meer andere. Dat zijn toch wegen, die vroeger al tot Breda behoorden. Verder heeft de heer P e 1 s t e r gewezen op de voordeelen voor de aangrenzende eigenaren bij een behoorlijke bestrating. In dat geval had men geen verordening moeten maken, gebaseerd op art. 242 c der Gemeentewet, want daarin is geen sprake van baat. De verordening had dan moeten steunen op art. 242 d der Gemeentewet. De heer PELSTER bestrijdt de meening, dat de verorde ning onbeteekenend is, omdat het bedrag, hetwelk daardoor in de gemeentekas zou vloeien, slechts gering zou zijn. Het zal zeer aanzienlijk zijn. Als het amendement van den heer Haaiman wordt aangenomen, weet men op het oogenblik niet zeker, welke wegen onder de verordening zullen vallen. De Raad zal dan een aparte lijst moeten opmaken en heeft het altijd in de hand daarin verandering te brengen. Wil men uitzonderingen, dan behooren die duidelijk in de verordening te worden omschreven. De heer Es bach heeft nog gesproken over de bedoeling van het besluit van 1910. De bedoeling daarvan is zeer zeker geweest, het verkrijgen van bijdragen voor rioleering en bestrating. Dit blijkt uit het voorstel van Burgemeester en

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 931