932 30 NOVEMBER 1927 Wethouders in de vergadering van 30 September 1921, be treffende Van Gooi en B ij 1. Spr. leest dit voorstel en de toelichting voor. Den heer Gruijs antwoordt Spr., dat, al is in art. 242 c niet vermeld, waarom aldus wordt bepaald, niettemin vast staat, dat de reden is, dat de aangrenzende eigenaren van de bedoelde werken in veel grootere mate genot en voordeel hebben dan alle andere gemeentenaren, en derhalve op bijzon dere wijze met een deel der kosten behooren te worden belast. De heer VAN VEEN zegt, dat er in oud-Breda verschil lende zijstraten zijn aangelegd, die er vroeger niet waren. Spr. vraagt, wat de aangrenzende eigenaren daarvoor hebben bijgedragen, De heer PELSTER antwoordt hierop, dat, wanneer ooit verkeerd gehandeld is, hierin geen motief is gelegen om daarmede voort te gaan. Men moet ook niet vergeten, dat het nog zoo lang niet is geleden, dat het heffen eener aanlegbelasting mogelijk is geworden. De VOORZITTER wenscht erop te wijzen, dat het college van Burgemeester en Wethouders aan de tot stand- koming van deze verordening unaniem is gehecht. Het amendement van den heer Haaiman is niet aanvaardbaar. Zooals uit de beraadslagingen reeds is gebleken, is dit amendement uit een belastingoogpunt onjuist. Bij den een zal deze straat en bij een ander weer een andere straat de voorkeur verdienen om op de lijst te worden geplaatst, hetgeen zou kunnen leiden tot willekeurige raadsbesluiten. De voorgestelde belasting is verdedigbaar om haar redelijk heid en Spr. wil vooral hierop wijzen van algemeen belang, omdat zij den straataanleg zal bespoedigen. Anders zullen de kosten van dien aard worden, dat de begrooting die uitgaven niet kan dragen en de zoo noodige verbeteringen dus in een veel langzamer tempo zullen moeten gaan. Dit acht Spr. niet in het belang van Breda.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 932