934 30 NOVEMBER 1927 en geeft in overweging zulks alsnog te doen. Spr. acht het raadzaam steeds zooveel mogelijk de terminologie van de wet te volgen. Zoo worden in het artikel niet genoemd de tuinen, maar wel de erven. Dat kan een bron van onaan genaamheden worden, hetgeen Spr. bij ondervinding bekend is. De heer HAALMAN ondersteunt het amendement van deu heer G r u ij s. Spr. acht het billijk, dat allen, die eenig profijt van den weg hebben, ook in de kosten van aanleg daarvan bijdragen. De heer SPEYART VAN WOERDEN ontraadt ten sterkste de aanneming van het amendement en meent, dat men er practisch weinig mede bereikt. De onbebouwde per- ceelen aan een weg worden thans niet aanstonds door de belasting getroffen. Die perceelen worden eerst belastbaar, zoodra ze bebouwd worden dit blijkt uit art. 10. Het is dus niet de bedoeling de onbebouwde perceelen geheel uit te zonderen. Naar mate de bebouwing, en daarmede ook de draagkracht, toeneemt, zal de belasting geloven worden. Is het de bedoeling van den heer G r u ij s, om alle perceelen, die op de straat uitweg hebben, onverschillig op welken afstand zij daarvan gelegen zijn, in de belasting te doen bijdragen, dan acht Spr. dit te ver gaand. Men zou zich kunnen denken een perceel bouwland, dat op een bepaalde straat uitweg heeft, doch daarvan kilometers ver verwijderd is. Het zou dan niet juist zijn, de verordening ook op die perceelen van toepassing te verklaren. De heer PELSTER heeft geen overwegend bezwaar tegen het idee van den heer Van de Ven, om de redactie van het artikel zooveel mogelijk in overeenstemming te brengen met de bewoordingen der wet en zal voor de tweede lezing daarmede rekening houden. Het amendement van den heer G r u ij s ontmoet bij Spr. ernstige bedenking. Daarvoor zou den tal van perceelen onder de verordening vallen, die thans daarvan uitgezonderd zijn. De belasting begint pas als het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 934