936 30 NOVEMBER 1927 De heer PELSTER zegt, dat het niet de hoofdzaak is om geld in 't laadje te krijgen, maar om degenen, die een bij zonder belang hebben bij de verharding en rioleering van den weg, in de kosten daarvan op bijzondere wijze te doen bijdragen. Zoolang de aangrenzende perceelen niet bebouwd zijn, is het belang niet van dien aard om daarvan een bij drage te heffen. Op het onhebbelijke betoog van den heer Van Veen, die de verordening een onding noemt, zal Spr. niet antwoorden. Het amendement van den heer G r u ij s wordt hierop in stemming gebracht, doch verworpen met 18 tegen 9 stemmen. Tegen: de heeren Van de Ven, Bogmans, Broos, Pelster, Brantjes, Kroone, Schrauwen, Esbach, Van Mierlo, Speyart vanWoerden, Ku ij laars, Van den Boom, Moll, Loonen, Elich, Van Buitenen, Cerutti en Van Groenendael. Vóór: de heeren Zijlmans, Van Veen, Cohen, Van Houten, Gruijs, Me ij vis, Rip pen, Haaiman en Va n Werkhooven. De VOORZITTER zegt, dat bij tweede lezing een amendement zal worden voorgelegd, waardoor aan de bezwaren van den heer Van de Ven zal worden tegemoet gekomen. Art. 4 wordt hierop zonder bedenking goedgekeurd. Aan de orde is thans art. 5. De heer GRUIJS verklaart, het door hem daarop ingediend amendement in te trekken. De heer VAN DE VEN meent, dit in dit artikel nog een onbillijkheid zit. Het voorziet wel in het geval, dat een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 936