94
24 FEBRUARI 1927.
Leeuwarden, Enschedé, Zwolle, Groningen, Assen, Maastricht
en Roermond hieven voor dat jaar hoogere belastingen dan
Breda.
Thans zoude ik eene algemeene opmerking willen maken
naar aanleiding van het antwoord van Burgemeester en
Wethouders op het Centraal Rapport. In het Centraal Rap
port is aan het woord de Raad, aan wie Burgemeester en
Wethouders verzoeken de geraamde bedragen te willen vo-
teeren. Voor zoover de wet deze bedragen voorschrijft, is
de Raad gebonden, voor het overige is hij vrij. Het is de
Raad die dan beslist in hoeverre de ingezetenen zullen
hebben bij te dragen in de gemeentehuishouding. Ten einde
zooveel mogelijk met kennis van zaken te kunnen oordeelen
vraagt de Raad in dat Centraal Rapport inlichtingen of brengt
wenschen of verlangens onder de aandacht van Burgemeester
en Wethouders. Het komt mij voor, dat dit rapport in par
lementairen vorm is gesteld en een dito geest uitademt.
Niet aldus het antwoord van Burgemeester en Wethouders.
Hard weinig tegemoetkomend in alles gelijk willend
hebben werkt het bij lezing prikkelend, irriteerend.
Ge vraagt mij voorbeelden. Een opmerking in het Centraal
Rapport van algemeenen aard, zonder gepreciseerde feiten
wordt steeds afgemaakt met„zonder nadere feiten is het
niet mogelijk van antwoord te dienen Ik verwijs hiervoor
naar het antwoord op de opmerking betreffende het convo-
ceeren der raadscommissies en betreffende de behandeling
der adressen. Doch hoe kunnen Burgemeester en Wethouders
hunnerzijds verwachten, dat de Raad genoegen neemt met
een antwoord als dat voor werkverschaffing nog geen op
lossing is bereikt is te wijten aan verschillende moeilijk
heden, welke zijn te overwinnen.
Mijnheer de Voorzitter. Hoe zou het het College in de
ooren klinken als het daarop in den zelfden geest een