30 NOVEMBER 1927
957
P.N.E.M. is het juist een geschikte gelegenheid deze zaak
eens nader onder de oogen te zien.
De heer VAN VEEN wijst erop, dat men met een ruw-
oliemotor voor een paar centen een hoeveelheid stroom kan
opwekken, waarvoor de klein-industrie thans 20 cent moet
betalen. Spr. meent, dat de belangen van de gemeenten en
van de klein-industrie hand aan hand gaan en steunt ten
zeerste het denkbeeld van den heer Z ij 1 m a n s.
De heer SPEYART VAN WOERDEN heeft nog geen
motieven gehoord, waarom op dit oogenblik reeds tot tariefs
verlaging wordt overgegaan. Daaruit valt af te leiden, dat
het College thans een ander standpunt inneemt dan vroeger.
De heer VAN BUITENEN zegt, dat hij alleen heeft
betoogd, dat de winst van 1927 de raming beduidend zal
overschrijden en dat men niet bevreesd behoeft te zijn, dat
bij de voorgestelde tariefsverlaging de raming voor 1928 op
een beduidend minder bedrag dan die voor 1927 behoeft te
worden gesteld,
De VOORZITTER acht het op zich zelf niet onjuist, dat
men bij de vaststelling van den factor rekening houdt met
de winst uit de bedrijven en omgekeerd. Doch nu die winst
een zekere stabiliteit vertoont en de Raad er steeds op aan
gedrongen heeft om, waar mogelijk, tot verlaging der tarieven
over te gaan, kan het geen bezwaar ontmoeten om inmiddels
door tariefwijziging een deel van de winst aan de verbruikers
af te staan.
Spr. zegt verder, dat de motie van den heer Van Houten
door Burgemeester en Wethouders wordt overgenomen. De
nota van het College kan dus aanstonds worden omgezet in
een voorstel om de electriciteitstarieven met ingang van
1 Januari a.s. vast te stellen zooals in de nota is aangegeven.
Niemand hiertegen eenige bedenking hebbende
wordt dienovereenkomstig besloten.