978 1 DECEMBER 1927 De VOORZITTER Als de Raad de 48-urige werkweek met haar consequenties wil zien ingevoerd, dan is het mij goed, maar niet de 52-urige. De heer COHEN zegt wel te weten, dat de agenten ook eenige uren op den post zitten, maar dat is ook werk tijd, want zij moeten zich dan voortdurend beschikbaar houden. Wat de bewuste uitbreiding van het corps met 6 man betreft, houdt Spr. vol, dat de Burgemeester daartoe niet de bevoegdheid had; immers, hij kon maar tot 60 man gaan. Spr. beroept zich daarbij op de notulen van het verhandelde in de vergadering van 9 April 1924. Ten slotte zegt Spr., dat hij niet had verwacht van den heer Van Buitenen een verdediging van de 56-urige werkweek te hooren. De heer SCHRAUWEN verklaart, voor de motie van den heer Haaiman te kunnen stemmen, zooals deze oor spronkelijk luidde. Hij zal echter tegen de gewijzigde motie- Haaiman stemmen, De heer CERUTTI vraagt, wat de financieele gevolgen van de motie- Haaiman zullen zijn. De heer HAALMAN denkt, dat die gevolgen nihil zullen zijn, omdat hij van meening is, dat, als het corps met 22 man is uitgebreid, daarmede de 52-urige werkweek kan worden ingevoerd. Zouden er evenwel 2 a 3 man meer noodig zijn, dan is Spr. bereid de gelden daarvoor toe te staan. De VOORZITTER wenscht nog ten aanzien van de motie op te merken, dat hij geen berekening van de daaruit voortvloeiende kosten kan gevenvast staat evenwel, dat invoering van de 52- urige werkweek geld zal kosten. Spr's persoonlijke meening is, dat het niet afdoende is om de werkweek van 56 op 52 uur terug te brengen, daar men dan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 978