986 1 DECEMBER 1927 De heer COHEN brengt in herinnering, dat hij het Col lege op 26 October j.l. schriftelijk eenige vragen heeft gesteld over de behandeling van deze adressen. Spr. heeft daarop geen antwoord gekregen. Mag hij thans aannemen, dat dit voorstel tevens een antwoord is op die vragen Zoo ja. dan had het toch van meer deferentie tegenover een raadslid getuigd, als Burgemeester en Wethouders zijn vragen bij de stukken hadden gevoegd. Spr. ziet zich nu genoodzaakt ze hier voor te lezen. Deze vragen luiden Willen Burgemeester en Wethouders mededeelen, of er van den apotheker Wetselaar twee adressen aan den Raad zijn ingediend, in zake het gereedmaken van de recepten voor verpleegden in het Sint Ignatiusziekenhuis en voor bestedelingen, die voor rekening van het Burgerlijk Arm bestuur in het R.K. Gasthuis aan den Haagdijk zijn opgenomen of het juist is, dat deze adressen aan den Raad reeds zijn ingediend resp. op 22 en 17 December 1926; Zoo ja, waarom deze adressen dan niet ter kennis van de raadsleden zijn gebracht De heer HAALMAN houdt de volgende rede Mijnheer de Voorzitter. Naar aanleiding van het feit, dat deze adressen, die in December 1926 aan den Raad zijn gezonden, daar in December 1927 ter tafel worden gebracht, wensch ik het volgende te zeggen. Reeds in vorige vergaderingen hebben onze geachte mede leden de heeren Van Veen en Rippen gewezen op het feit, dat door den Voorzitter van dezen Raad, de hem in artikel 67 der Gemeentewet opgelegde plicht geenszins naar behooren wordt vervuld. Het is daarom klaarblijkelijk nuttig en noodig, hier eens duidelijk uiteen te zetten waaruit bedoelden plicht bestaat. Artikel 67 der Gemeentewet luidt als volgt:

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 986