408
3 MEI 1928.
De heer Speyart van Woerden heeft er andere
groepen een verwijt van gemaakt, dat zij zaken hebben
aangeroerd, welke niet in het Centraal Rapport zijn verwerkt.
Spr. zou toch willen vragenWaar zou het heen moeten
als men al hetgeen hier vandaag gezegd is, beknopt en
duidelijk aan Burgemeester en Wethouders zou moeten v
meedeelen? Zoo'n rapport zou te veel omvattend worden. p
Voorts heeft de heer Speyart van Woerden een op
somming gegeven van de verdiensten van dit College. Spr.
zou den heer Speyart willen vragen, of hij niet denkt,
dat ook een ander College dat alles tot stand had kunnen
brengen. Voor een zoodanige opsomming bestond volgens
Spr. bij de behandeling van deze begrooting geen aanleiding.
Vervolgens wenscht Spr. te protesteeren tegen dat gedeelte
van het betoog van den heer Speyart van Woerden,
waarin deze bestrijdt, hetgeen over het beleid van Burge
meester en Wethouders gezegd is vóórdat de leden van het
College aan het woord waren geweest, zich aldus opwerpend
als pleitbezorger van het College. De heer Speyart had
zulks beter daarna kunnen doen.
De heer R i p p e n heeft geconstateerd, dat er na de
grensuitbreiding zoo goed als niets is gedaan in het belang
van de volkshuisvesting. Het bevreemdt Spr., dat de heer
Rippen nu pas tot de conclusie komt, dat de annexatie
daarvoor niet het middel was. Spr. zal echter op dat thema
niet nader ingaan, aangezien hij van oordeel is, dat de
strijdbijl, nadat de grenswijziging een voldongen feit ge
worden was, diende te worden begraven. Spr. schetst daarop
in het kort het verloop van den woningbouw gedurende de
beide laatste decennia en/turnt met lilum op tugun hit in
den oorlogstijd opgekomenwjvolgetii.- hem zoo vcrdcrl'e f
lijltu ntuluel van gedwongen woningbouw/
De VOORZITTER wijst er den heer Van Veen op, dat
men thans met de replieken bezig is en het dus minder
juist is nieuwe onderwerpen aan te snijden.
r if X*
z*