3 MEI 1928. 411 niet te noemen; men moet elkaar nooit onaangenaam zijn. Er was één bezwaar, dat niet ongunstig was en dat is reeds genoemd, n.l. tegen den heer Cerutti en wel de omstandigheid, dat diens zoon gemeente-ontvanger is. Spr. heeft er geen bezwaar tegen de S. D. A. P.'sche fractie onaangenaam te zijn, waar wel om persoonlijk onaangenaam te zijn aan welk lid dier fractie ook. De heer Van V e e n wil technici in het College hebben voor openbare werken, het verkeersvraagstuk, de stroom- tarieven, de volkshuisvesting enz. enz. Maar Spr. zou toch willen vragen: Hoeveel wethouders zou men dan wel moe ten aanstellen? Het komt daarbij volgens Spr. voornamelijk aan op bestuurskrachten, niet zoozeer op technische ont wikkeling. De heer SPEYART VAN WOERDEN merkt op, dat de heer Rippen heeft beweerd, dat hier critiek op het beleid van Burgemeester en Wethouders, in den vorm van een interpellatie, is gesmoord en dat het vanzelf sprekend is, dat men bij de behandeling van de begrooting allerlei zaken mag bespreken. De heer Rippen doelt hierbij klaarblijke lijk op het raadsbesluit van 27 Januari j.l., waarbij een door hem aangevraagde interpellatie werd uitgesteld tot bij de behandeling van de begrooting voor 1928. Het onderwerp dier interpellatie was zeer belangrijk en veelzijdig; wilde de heer Rippen practisch resultaat bereiken, dan was het tijdstip daarvoor gunstiger bij de begrooting, zooals de heer Cerutti toen terecht opmerkte, omdat daaraan een schrif telijke gedachtenwisseling voorafgaat, en Burgemeester en Wethouders dus in staat waren, zich voor te bereiden op de door den heer Rippen te stellen vragen en hun oordeel dienaangaande te bepalen. De heer RIPPENDat noem ik het vrije woord smoren De heer SPEYART VAN WOERDEN zegt, dat die rede-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1928 | | pagina 411