414 3 MEI 1928. wordt nageleefd; er wordt wel degelijk ernstig in strijd met dat artikel gehandeld. Op zijn vraag betreffende de toepassing van art. 13 van het W. R. heeft Spr. geen antwoord ontvangen. Hetgeen Spr. daaromtrent heeft medegedeeld betrof geen kleine bijverdiensten, zooals de heer Van Veen veronderstelde; men gaat daarbij ver buiten de schreef. Ook op zijn vraag in zake de oprichting van een gemeentelijk bureau voor beroepskeuze heeft Spr. geen antwoord bekomenals Bur gemeester en Wethouders daar niet aan willen, dan zal Spr. ook te dien aanzien een beslissing van den Raad uitlokken. Hetzelfde geldt voor de door hem voorgestane instelling van een raad van huurders, welke in andere gemeenten o.a. te Tilburg reeds bestaat. De heer VAN BUITENEN vraagt, welk onderzoek den heer Me ij vis ten aanzien van de z.g. stille pandhuizen op het oog heeft. De heer MEIJVIS: Ik wensch de Pandhuiswet te zien toegepast. De heer VAN BUITENEN kan op die vage aanduiding moeilijk ingaan; de heer Me ij vis dient zijn bedoeling eerst nauwkeuriger te omschrijven. Ten aanzien van de niet-toepassing van art. 12 van het W. R. is hem maar één geval bekend en dat heeft Spr. nader verklaard. Als er echter meer van dien aard gebeurt zonder toestemming van Burgemeester en Wethouders dan zal Spr. onverwijld een onderzoek instellen. Wat de toepassing van art. 13 van het W. R. betreft; als het euvel inderdaad zoo erg is als de heer Me ij vis beweert en het gemeentebelang er dus onder lijdt, dan be hoort daaraan paal en perk te worden gesteld, maar Bur gemeester en Wethouders zijn geen feitelijke gevallen bekend.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1928 | | pagina 414