3 MEI 1928.
41?
Dat verlangen is nog beter te begrijpen, als men nagaat
dat het gasbedrijf is gericht op een groote winst en die
winst in hooge mate afhankelijk is van de calorische waarde
van het gas, namelijk daarmee omgekeerd evenredig.
Ik acht het dan ook een moreele plicht van de gemeente
om de verbruikers door wekelijksche pubicatie in te lichten
over de calorische waarde.
Nu Burgemeester en Wethouders hiertegen niet anders
weten aan te voeren dan dat het weinig nut zal hebben,
dus toch wèl nut, en zij geen bezwaren aanvoeren, doe ik
daartoe het voorstel en verzoek ik U, Mijnheer de Voor
zitter, dit voorstel in omvraag en stemming te brengen.
Ik ben het lid, die als zijn meening heeft uitgesproken,
dat het gas onzer gasfabriek slecht is en ik heb dit niet
gedaan op losse gronden. Als U mij met cijfers wilt over
tuigen, dan moeten deze vergelijkbaar zijn, men moet geen
gegevens van 1928 voor Breda vergelijken met die over
1926 voor andere gemeenten. Dat ik voorshands bij mijn
meening blijf, zal U duidelijk worden uit hetgeen ik straks
over het onderhoud der ovens zal opmerken.
Bij de behandeling der begrooting wenschten meerdere
leden te vernemen, wat Burgemeester en Wethouders bekend
is (en hierop leg ik den nadruk) omtrent de gaslevering
door het Staatsmijnbedrijf.
U antwoordt hierop: De gaslevering door het Staatsmijn-
bedrijf verkeert niet in een zoodanig stadium, dat daarom
trent mededeelingen zijn te doen.
Maar dit is geen antwoord op de vraag.
De vraag is: Wat is Burgemeester en Wethouders hiervan
bekend?
Ik verwacht, dat zij hierop alsnog een rechtstreeksch ant
woord zullen geven.
De heer VAN HOUTEN zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter,
Uw antwoord op mijn vragen, aan Uw College gesteld