418
3 MEI 1928.
ten aanzien van de muntgaspenningen, heeft mij niet be
vredigd. Mij is gebleken, dat de penningen door zeer vele
winkeliertjes tegen een hoogeren prijs worden verkocht dan
11 cent. Nu zeggen Burgemeester en Wethouders wel, dat
dit kwaad vanzelf zal verdwijnen als de muntgashouders
weigeren meer dan 11 cent te betalen. Ja, Mijnheer de
Voorzitter, als de menschen dat van begin af aan hadden
geweigerd, dan werden de penningen ook niet duurder
verkocht, maar het is nu eenmaal zoo, dat de mensch tegen
zich zelf moet beschermd worden, en die taak is in de
eerste plaats aan de Overheid. Gaarne had ik dan ook
gezien, dat het College naar maatregelen had gezocht, des
noods naar strafbepalingen om dit euvel te bestrijden, daar
het kwaad zich reeds over de geheele stad heeft verspreid,
enkele uitzonderingen daargelaten.
Mijn vaste overtuiging is, dat nu eenige duizenden guldens
per jaar in zakken terecht komen, waarin zij niet behooren.
In de vergadering van 19 December j.l. is door mij reeds
gewaarschuwd, dat dergelijke practijken zouden plaats heb
ben, en ik dring nogmaals aan op het nemen van maat
regelen, die aan die practijken een eind maken.
Verder acht ik het noodzakelijk de aandacht te vestigen
op het feit, dat aan de Gasfabriek op een allerzonderlingste
wijze met de 48-urige werkweek wordt omgesprongen.
Het overwerk is aan de orde van den dag, en wel op
een zoodanige wijze, dat men zich de vraag stelt: Is de
personeelssterkte te gering, zoodat het werk in den vast-
gestelden tijd niet geleverd kan worden, of zijn er andere
factoren in het spel
Dit laatste komt mij het waarschijnlijkst voor. Er schijnt
aan de Gasfabriek een systeem te bestaan, waarin een be
paalde groep personen, om welke reden dan ook, regelmatig
overwerk verricht, terwijl er ook een groep personen is,
welke na verricht overwerk deze uren moet verzuimen.
Bij de besprekingen in de Salariscommissie in Mei 1927
is door den vertegenwoordiger van den Ned. Bond van