432
4 MEI 1928.
toegang van Raadsleden tot de gemeente-bedrijven. Bij
afwezigheid van den Directeur moet ook kennisgeving aan
den eerstaanwezend dienstdoenden ambtenaar voldoende
zijn.
De heer VAN BUITENEN zal eerst den heer Van
Houten antwoorden De toestand, door den heer Van
Houten geschetst, bestaat reeds lang en is dus niet de
schuld van Breda. Het denkbeeld door den heer Van
Houten naar voren gebracht wordt overwogen, maar het
is de vraag, of Breda daar wel een tank zal mogen plaatsen
in verband met de bestaande concessie-voorwaarden.
Wat betreft het voorstel tot verhooging van het aantal
M:'. bij den abonnementsprijs, merkt Spr. op, dat dit in een
verordening geregeld is en dus wijziging daarvan noodig
zal zijn. Spr. vraagt, of het de bedoeling van den voor
steller is om de 12 M:'. voor den zelfden prijs te leveren
als nu de 10 M3.
De heer Kroone, aldus Spr., heeft gesproken over gelijke
rechten voor alle ingezetenen. Dat wil ook Spr., maar de
vraag is juist, of de gemeente Breda dit in het geval van
de watertarieven wel in haar macht heeft.
Wat de opmerking van den heer Van Veen betreft,
kan Spr. volstaan met te antwoorden, dat Burgemeester en
Wethouders in hun antwoord duidelijk genoeg zijn geweest.
Het is logisch, dat, wanneer de Directeur afwezig is, zijn
plaatsvervanger optreedt. In het antwoord van Burgemees
ter en Wethouders staat dan ook „Directie" en niet „Di
recteur".
De heer VAN VEEN constateert, dat Burgemeester en
Wethouders het met hem volkomen eens zijn. Spr. wilde
voorkomen, dat een belangstellend raadslid werd terugge
wezen door de Directie. Spr. hoopt, dat Burgemeester en
Wethouders die ambtenaren hierover zullen inlichten.