4 MEI 1928. 445 zouden stemmen, aangezien de allergrootste meerderheid van dat College bestaat uit personen van de R.K. richting, en dat wij meenen, op grond van het beginsel der evenredige vertegenwoordiging en op billijkheidsgronden, rechtte hebben op een grootere vertegenwoordiging dan die wij nu hebben, nl. de ééne plaats, welke wij daar bezetten. Ik hoop, dat het College van Burgemeester en Wethouders bij een even- tueele vacature of een uitbreiding van zetels terdege daarmede rekening zal houden. Wat nu betreft het antwoord van Burgemeester en Wet houders op het Centraal Rapport, betreffende de reorgani satie van het Burgerlijk Armbestuur, daarin lezen wij „Aan een reorganisatie van het Burgerlijk Armbestuur „wordt geen behoefte gevoeld. Bovendien zouden opheffing „en vervanging daarvan door een nieuwe organisatie als „„Maatschappelijk Hulpbetoon", aangenomen de wettelijke „toelaatbaarheid, geen afdoende oplossing geven." Het schijnt, dat het College vreest, of een dergelijke re organisatie wel toelaatbaar zou zijn. Men zou geneigd zijn, er aan te twijfelen. Maar, weet het College dan niet, dat zulks op meerdere plaatsen is geschied, zelfs in Rotterdam, waar een partijgenoot van de R. K. heeren, n.l. de heer Nivard, wethouder van sociale aangelegenheden is? Mijnheer de Voorzitter, zoudt U denken, dat, toen de Armenwet tot stand kwam, men geweten heeft, dat na eenige jaren de werkloosheid in zoo'n mate zou toenemen als nu het geval is? Indien zulks toen ingezien was, zou vast en zeker de instelling een anderen naam hebben gekregen. Het is een vernedering voor de arbeiders, zich naar het Burgerlijk Armbestuur te moeten begeven. Wij protesteeren daartegen en spreken de verwachting uit, dat het College alsnog van inzicht zal veranderen. De heer KROONE zegt Mijnheer de Voorzitter, In het Centraal Rapport is ook door mij het verzoek ge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1928 | | pagina 445