4 MEI 1928. 451 De heer VAN HOUTEN houdt vol, dat de toestand daar ondragelijk is, vooral als de zon er op schijnt is de stank verpestend. De VOOZRITTER gelooft, dat deze voorstelling van zaken wel wat overdreven is. De Directeur woont er toch ook, en wil daar zelfs gaarne blijven wonen. Bij post 30 (lasten) zegt de heer VAN VEEN het vol gende Mijnheer de Voorzitter, Reeds een aantal jaren is er op gewezen, dat de post voor sneeuwruimen veel te laag fs. Het is niet juist, dat de vorst in den afgeloopen winter alleen de oorzaak is geweest van de onvoldoende sneeuw- opruiming. Toen men daarmee hier nog moest beginnen, was bijv. te Rotterdam de sneeuw reeds aan hoopen gezet. Een te laag crediet mag niet mede een der oorzaken zijn, dat er, als het noodig is, niets gebeurt. Ik stel dus voor om het bedrag van dezen post te bren gen van f 1000.— op f 2000,—. Ook stel ik voor om in deze begrooting een afzonder lijken post op te nemen: 30a. „zandstrooien op rijwegen en trottoirs bij gladheid groot f 1000. Deze kwestie behoort hier en niet bij openbare werken thuis, omdat de dienst der gemeente-reiniging met personeel en materieel beter is ingericht. In den afgeloopen winter zijn van gemeentewege geen of zoo weinig maatregelen getroffen, dat velen het slacht offer der gladheid zijn geworden. Ik verzoek U, Mijnheer de Voorzitter, deze beide voor stellen in rondvraag en stemming te brengen. De VOORZITTER ontraadt de verhooging tot 2000 Gld. Vooral nu er nog pas een sneeuwploeg is aangeschaft, waardoor het sneeuwruimen veel vlugger zal geschieden,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1928 | | pagina 451