15 NOVEMBER 1929.
1009
nemen, dat de Hengelaarsvereeniging zich voor een aantal
jaren aan die pacht had gebondenzij liep dus eenig risico.
Bij uitzondering stellen Burgemeester en Wethouders nu
voor om haar een deel van de pachtsom kwijt te schelden,
doch verder behoeft men niet te gaan.
De heer VAN VEEN kan het voorstel - M e ij v i s, tot
verdere verlaging van de pachtsom, steunen; door de ver
vuiling van het water is dit al geruimen tijd als vischwater
vrijwel niets meer waard en de Hengelaarsvereeniging kon
in 1921 niet voorzien, dat het door de toenemende industrie
zoo verontreinigd zou worden.
Met het verzoek van den heer Me ij vis om den vijver
van het Wilhelminapark voor de leden van de Hengelaars
vereeniging open te stellen, kan Spr. zich, al is hij zelf
nog zoo 'n hartstochtelijk hengelaar, niet vereenigen, aan
gezien dit noodwendig moet leiden tot beschadiging van het
gazon en het heestergewas. De jeugd zal, als zij daar lieden
ziet hengelen, zich niet afvragen, of dit mag of niet, maar
ook dit recht voor zich opeischen en het zal daar een ver
wilderde toestand worden. Spr. vindt het daarom beter,
aan niemand vergunning te geven voor het visschen in
dien vijver.
De heer MEIJV1S zegt, dat de schade, welke aan de
gazons wordt toegebracht door de Vereeniging vergoed zal
worden.
De VOORZITTER vindt, dat het argument van den heer
Van Veen dat de jeugd als zij daar ziet visschen, dit
ook zal gaan doen, niet opgaat; het zou juist weieens goed
zijn de jeugd te laten zien, dat zij niet alles mag doen wat
anderen doen mogen. Spr. zal nu het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders in stemming brengen; mocht dit
worden verworpen, dan wordt het voorstel van den heer