1024
15 NOVEMBER 1929,
over reeds betaalde termijnen ook juridisch volkomen on
juist is. Al constateert men op een gegeven oogenblik,
dat een meter te weinig aanwijst, dan kan men vermoeden,
maar toch nooit bewijzen, dat die foutieve aanwijzing ook
in vorige maanden of kwartalen bestond. De rechtvaardig
heid gebiedt, dat de gemeente dan een vermoedelijke schade
maar voor haar rekening neemt.
De VOORZITTER antwoordt, dat geen navordering zal
worden ingesteld, als men er geen voldoenden grond voor
heeft.
De heer VAN VEEN: U kunt toch niet van de ver
bruikers vergen, dat zij voldoende technisch ontwikkeld zijn
om een gebrek aan den meter te constateeren
De VOORZITTER. Als men zonder aanwijsbare reden
een aanmerkelijke afwijking heeft van vroeger verbruik, dan
kan ieder wel begrijpen, dat zijn meter niet deugt en is hij
verplicht daarvan aangifte te doen. Men moet echter een
middel hebben om de kwaadwilligen te bereiken, die van
die miswijzing gebruik maken.
Zonder verdere bedenkingen wordt besloten
a. de door Burgemeester en Wethouders voor
gestelde wijziging van art. 7 der verordening,
regelende de voorwaarden voor de levering van
gas, aan te brengen
b. de door Burgemeester en Wethouders voor
gestelde wijziging van art. 12 der verordening,
regelende de voorwaarden voor de levering van
water, aan te brengen
c. de door Burgemeester en Wethouders voor
gestelde wijzigingen der artikelen 5, 10, 11, 13
en 25 van de verordening, regelende de voor-