15 NOVEMBER 1929. 1035 voegen. Spr. staat op het standpunt van den heer Van Veen, dat deze belasting geneven moet worden ex art. 242c; als men deze materie onder 242d brengt, blijft er voor c niets meer over. Ook wat de billijkheid betreft, laat dit ontwerp van Burgemeester en Wethouders veel te wenschen over. Indertijd is hier al aangenomen, dat een bijdrage van 50% in de bestratings- en rioleeringskosten van de zijde der eigenaren, dus een verhouding van 5050, de juiste is. Niettegenstaande dat komen Burgemeester en Wethouders nu met een verhouding van 75 25terwijl zij vroeger zijn meegegaan met een voorstel uit den Raad om bedoeld percentage op 65 te stellen. Voorts zou Spr. willen verzoeken een straat, welke niet in de ontwerp-verordening ge noemd is, doch die ook onder de z.g. grensstraten behoort, namelijk den Hooge Steenweg, alsnog daarin op te nemen. De heer HAALMAN zal niet in herhaling treden van het geen hij bij de behandeling van de baatbelast ig-Markkade heeft gezegd; hij heeft toen in den breede uiteengezet, dat een zoodanige belasting moet steunen op art. 242c der Gemeentewet. Blijft het College op zijn standpunt staan, dan zal Spr. tegen dit voorste stemmen. Het is hem op gevallen, dat de aanhef ervan dezelfde is ls van het voor stel tot het heffen van een aanlegbelasting hetwelk in 1927 behandeld is. Spr. concludeert daaruit, dat de thans voor gestelde belasting wel degelijk een aanlegbelasting is. Nu betitelen Burgemeester en Wethouders haar ook wel als zoodanig, maar zij wordt uitgewerkt als baatbelasting. Spr. kan' dan ook niet meegaan met dit voorstel, wèl met het voorstel van 1927, tot heffing van een aanlegbelasting, zooals dat destijds door den Raad geamendeerd is. Den heer ^AN DE VEN zi; Je opmerkingen, welke zoo juist over dit voorstel gema.-,;t zijn, tegengevallen. Hij had gehoopt, dat de heer Van Veen, die zich een vorige maal als principieel tegenstander van een baatbelasting heeft

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 1035