1038 15 NOVEMBER 1929. De lieer SCHRAUWEN merkt naar aanleiding van de woorden van den heer Gruijs op, dat diens bewering, dat de Raad eenmaal heeft uitgemaakt, dat een bijdrage van 50% in de bestratings- en rioleeringskosten van de zijde der eigenaren, dus een verhouding van 5050, de juiste is, niet opgaat; het betrof destijds de bezitters van kleine huisjes en daarom heeft toen de Raad slechts 50% van de kosten op de eigenaren willen verhalen. Nu geldt het lieden, die vooraf wisten, dat zij die belasting zouden moeten betalen, want als hun eigendommen onder Teterin- gen waren gebleven, had die gemeente daar een aanleg- belasting geheven. De heer ESBACH zegt, dat, als hij voor dit voorstel stemt, hij dit niet doet omdat hij ten opzichte van een baatbelasting nu ineens zoo enthousiast geworden is. Er zijn daaraan namelijk nog wel enkele bezwaren verbonden. Spr. noemt die bezwaren, doch verklaart, in tegenstelling 1 met den heer Gruijs, in vroegere beslissingen wèl reden te vinden om voor dit voorstel te stemmen. De prijzen, die bij het vroegere voorstel op een grondslag van 50% der kosten betaald zouden moeten worden, verschillen n.l. niet noemenswaard van die, welke nu worden voorgesteld, daar ze gebaseerd zijn op het gebruik van goedkoopere materialen. tt'J t A'^-C .ij- li JfoRt */4 '%U De heer CERUTTI herinnert aan het verloop van de be handeling van het voorstel in zake het heffen eener aan- legbelasting in 1927. Spr. heeft toen voorgesteld, 50% van de kosten op dé eigenaars te verhalen, omdat hij meende, dat de gemeente evenveel belang had bij de zaak als de eigenaren. Spr. is nog die meening toegedaan. De heer VAN BUITENEN begint met te zeggen, dat de opmerking van den heer Van''Veen over de onbillijkheid, dat de nieuwe inwoners van Breda, die moeten medebeta-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 1038