17 JANUARI 1929. 103 gemeester en Wethouders de bewoners een verkapte straat belasting zouden betalen. De heeren S. D. A. P.'ers hebben mij alleen laten staan dat zou wel terecht komen. Toen ik aan de hand van een .eekening oorstelde om de zolders dier woningen meer bcwco baar te maken voor hetzelfde geld, werd dit door hen met een schouderophalen beantwoord. En als nu de heer Rippen een omslachtige woning telling in optima forma wil, een telling, die niet eens de gegevens omtrent grootte, toestand, huur enz. der woningen oplevert en dus geen practisch resultaat kan opleveren, dan is hij natuurlijk geen rem. Maar als ik vraag een eenvoudige telling en omschrijving van slechte arbeiderswoningen en een werkprogram, dan heet ik wèl een rem. De logica ontgaat mij. Den heer Haaiman ben ik erkentelijk, dat hij ook dit jaar mijn poging heeft gesteund om in zake het niet-na- komen van het contract anno 1925, betreffende de autobus exploitatie, het deksel van den doofpot te lichten. Diens betoog over bedrijfswinst en belasting acht ik in veel opzichten aanvechtbaar. De heer Haaiman wil geen overdreven bedrijfswinst, maar een redelijke bedrijfswinst. Hij is eerlijk en loopt hier niet over de zaak heener moet zijn een definitie van wat redelijke bedrijfswinst is. En als zoodanig noemt hij wat in het particulier bedrijf redelijk genoemd zou worden. Maar dat is abracadabra en brengt ons van het subjectieve niet in het objectieve. Mijn buurman heeft voorts de ramingen van een aantal jaren vergeleken met de verkregen bedrijfswinsten en aan getoond, dat deze laatste veelal aanzienlijk hooger zijn geweest. Daarmee wordt verweten aan anderen, dat zij op deze wijze een veel grooter bedrag aan indirecte belasting hebben geheven dan geraamd was in den vorm van bedrijfswinst. Maar richt zich dit verwijt, als het al een verwijt kan zijn,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 103