15 NOVEMBER 192Ö.
Thans wordt veel minder gevraagd. Zelfs bij de hoogste
heffing, wanneer de straatbreedte 12 meter of meer is, wordt
niet meer dan 75% van f 32,98, of rond f 24,75 per strek
kende meter geheven.
Voorts zou geheven zijn
f21,a f32,bij straatbreedte van 8 M. of minder f 17,71
f22,— a f34,50 bij straatbreedte van 8 tot 1 lVs M. f 19,47
f23,a f37,bij straatbreedte van ll'A tot 12l/2 M. f24,73
Hooger dan dit bedrag komen thans de heffingen niet,
terwijl ze toen nog doorgingen tot f 49,per M.
Dan is wederom naar voren gekomen de vraag, of deze
belasting moet worden gebaseerd op art. 242c of art. 242d
der Gemeentewet. De heer Haaiman heeft zelfs zijn
stem daarvan afhankelijk gesteld. Spr. kan zich dat niet
indenken. Die kwestie doet immers aan de zaak zelve
niets af of toe. Het is slechts een formeele kwestie, welke
de hoogere autoriteiten maar moeten uitmaken; als men
het met den materieelen inheud der verordening eens is,
kan men z. i. de zaak niet daarop laten afstuiten. De be
lasting, bedoeld in art. 242c, heeft een algemeene strekking
en slaat op onderhoud, dat altijd voortduurt, terwijl in art.
242d sprake is van een belasting van tijdelijken aard voor
een bepaald deel der gemeente. De thans voorgestelde be
lasting behoort dus op art. 242d te berusten. Er zijn tal
van dergelijke verordeningen in den lande, die gebaseerd
zijn op art. 242d en de Koninklijke goedkeuring hebben
verworven. In dit verband brengt Spr. in herinnering, dat,
toen gedurende het debat over de aanlegbelasting in No
vember 1927 de heer Pelster wees op de voordeelen
voor de aangrenzende eigenaren bij een behoorlijke bestra
ting, de heer Gruijs daarop zeide, dat de verordening dan
had moeten steunen op art. 242d der Gemeentewet, een
opmerking, welke volkomen juist was. De heer Gruijs c.s.
is het eens met het principe der verordening; Spr. hoopt
te hebben aangetoond, dat deze belasting niet zwaarder zal
toen: nu: