1044 15 NOVEMBER 1929. voorspellingen hebben gehoord en dat hij het financieel verslag over 1929 en de begrooting voor 1930 zal af wachten. Wethouder Van Buitenen moet Spr. verder bestrijden, dat de nog uitstaande leeningsbedragen voor bestrating en rioleering, in welker rente en aflossing de geannexeerden ook moeten betalen, zoo gering zouden zijn. Het tegendeel is het geval. Diens argument, dat Breda aan Teteringen voor verschil lende wegen betaalde, is er glad naast. Breda betaalde namelijk de kosten van bestrating en rioleering, die Teterin gen in het geannexeerde gebied heeft gemaakt. De heer VAN DE VEN zegt, dat de heer Van Veen zich thans beroept op het rechtvaardigheidsbeginsel, maar daar gaat het nu niet om; dat wil iedereen toegepast zien. Het gaat erom, dat de heer Van Veen zich aanvankelijk niet, doch later wèl, in beginsel tegen een baatbelasting als zoodanig verklaarde. En nu is de kwestie zóó, dat Katholieken, Anti-Revolutionnairen en Socialisten in beginsel niet tegen baatbelastingen zijn, maar dat ook Liberalen, Vrijheidsbonders, ervóór zijn. Het bezwaar van den heer Van Veen, dat de inwoners van nieuw-Breda, die ook moeten bijdragen in de kosten van bestratingswerken in oud-Breda, nu bovendien nog be lasting zouden moeten betalen voor den aanleg van hun straten, heeft geen zin, want Spr. heeft al bij een vorige gelegenheid aangetoond, dat vroeger, zij het dan op andere wijze, ook al werd bijgedragen in de bestratings- en rio- leeringskosten. Wat het bedrag der belasting betreft, is inderdaad vol komen juist, hetgeen de heer Van Buitenen heeft gezegd, namelijk dat dit geheel anders is dan het bedrag der aan- legbelasting 1927. Het komt er nu op neer, dat eigenlijk maar de helft van de 65 van toen gevraagd wordt. Bo vendien wordt deze belasting maar voor een tijdvak van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 1044