15 NOVEMBER 1929. 1049 De heer Van de Ven heeft verder beweerd, dat vroeger ook baatbelasting, zij het dan in anderen vorm, zou zijn betaald. Geheel ten onrechte heeft hij zich daarbij beroepen op den straataanleg in de woningcomplexen, die met Rijks- steun zijn gebouwd. Het is, zooals Spr. al meerdere malen heeft aangetoond, evenzeer onbillijk om de bewoners dezer complexen een verkapte straatbelasting te laten betalen als om de bewoners der Bloemenbuurt en andere wijken deze nieuwe belasting op den hals te schuiven. Ten slotte heeft de heer Van de Ven er zich op be roepen, dat deze verordening „matiger" is dan de vorige, maar dat bewijst, volgens Spr., dat het een lor is, want een verordening moet zoo zuiver en logisch zijn, dat de rede lijkheid ervan duidelijk in het oog springt en zij geen aan beveling als „dat zij matig is" noodig heeft. De heer Van Mierlo heeft gezegd, dat er nieuwe bronnen van inkomsten noodig zijn; als dat inderdaad het geval is, moet men ze alle aanspreken. De heer VAN MIERLO: Zeker, als het noodig is. De heer HAALMAN merkt op, naar aanleiding van de bewering van den heer Van Mierlo, dat in andere ge meenten, o.a. in Tilburg, dergelijke belastingen als de thans voorgestelde op art. 242d zouden berusten, dat de heer Van Mierlo dan den inhoud van het voorstel van Bur gemeester en Wethouders van 1927 niet kent, waaraan hij zelf heeft medegewerkt. Daarin komt namelijk de volgende zinsnede voor: „In navolging van verscheidene gemeenten, waaronder ook Tilburg, hebben wij een belastingverordening als bedoeld in art. 242c der Gemeentewet ontworpen." De heer VAN DE VEN wil even constateeren, dat deze ontwerp-verordening volgens den heer Van Veen een lor is, omdat zij matig is.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 1049