104 17 JANUARI 1929. niet evenzeer tegen den heer Haaiman en zijn geest verwanten Het bewijst immers alleen, dat de Raad, en in het bij zonder de door hem aangewezen gascommissie, öf niet nauwkeurig geraamd hebben öf dat de omstandigheden voor de bedrijven gunstiger waren dan men bij de begrooting kon voorzien. Ik wil dit met een enkel voorbeeld toelichten. Vóór ons ligt de begrooting van het Electriciteitsbedrijf 1929, volledig gespecificeerd en toegelicht. Het geraamde winst-saldo is het verschil tusschen het totaal der ontvangsten en het totaal der uitgaven. Kan men mij aantoonen, dat een of meerdere posten in ontvangst te laag of een uitgaaf te hoog zijn geraamd, dus dat de winst te laag is geraamd, dan zal ik gaarne een voorstel tot wijziging steunen en aanvaard ik de mogelijkheid van oogenblikkelijke tariefs verlaging. Kan men dit niet specifiek aantoonen, dan hangt de bewering „de winst zal toch wel meevallen" in de lucht en zal men eerst het resultaat van het bedrijfsjaar moeten afwachten, zooals nu is gedaan, alvorens tot verdere ver laging over te gaan. Betreffende het tarief voor groot-verbruikers, moet ik den heer Haaiman opmerken, dat deze niet betalen, zooals hij meent 5.2 ct., maar 5.8 ct. per K. W. U. Deze dagstroom kost de gemeente circa 2 ct. per K. W. U. en de distributie-kosten zijn zeer gering. In tegenstelling met den heer Haaiman, die zegt: de grootbedrijven betalen niet mee, mag ik beweren, dat zij heel aardig in de winst bijdragen. De heer Haaiman ziet in het groot-verbruik één voordeel; het stelt ons in staat om de winst te behalen, al meent hij abusievelijk dat het daaraan niet bijdraagt. Hij vergat nog één ding erbij te zeggen: Nagenoeg elk groot-bedrijf kan zichzelf goedkoop aan stroom helpen en dit bepaalt of

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 104