21 NOVEMBER 1929.
11Ó3
tingbetalende burgerij voor de kosten van dergelijke fuifjes
te laten opdraaien.
De VOORZITTER verwijst, als ten nauwste betrokken bij
de plechtige huldiging van den Luitenant-Generaal Van
Everdingen, naar de woorden door hem bij die gelegen
heid gesproken, namelijk, dat het Gemeentebestuur er een eer
in stelde den te huldigen persoon en ook de huldigende per
sonen te ontvangen. Spr. gelooft, dat het Gemeentebestuur
goed heeft gedaan met deze huldiging van iemand, die in
hooge positie Breda nuttig is geweest, te onderstrepen door
versiering van de receptiezaal en aanbieding van een "thee".
Het gebeurt toch niet zoo dikwijls, dat een uit de gemeente
vertrekkende in brons wordt vereeuwigd. Overigens is reke
ning gehouden met de vereischte soberheid.
De heer RIPPEN zegt, dat het hier een kwestie van repre
sentatie betreft, doch, dat de manier, waarop deze huldiging
is geschied, onwillekeurig aanleiding geeft tot het maken van
vergelijkingen. Want, waarom moest er nu voor Generaal'
Van Everdingen zooveel drukte gemaakt worden, terwijl
er niets is gebeurd toen de Bredanaar Verschuur tot mi
nister werd „gebombardeerd"
Verder vraagt Spr., wie Burgemeester en Wethouders het
recht geeft, een dergelijke plechtigheid op touw te zetten
zonder de Raad erin te kennen. De Raad is zelfs niet uitge-
noodigd om daarbij tegenwoordig te zijn men vond dat
blijkbaar niet noodig. Op die manier worden de rechten van
den Raad door Burgemeester en Wethouders miskend, want
ide Raad had in de eerste plaats erbij moeten zijn immers,
de Raad staat aan het hoofd der gemeente en niet Mr. Van
Sonsbeeck.
Ten slotte verklaart Spr. niet voor de motie - H a al m an
te zullen stemmen.