19 DECEMBER 1929.
1133
Artikelen 9, 10 en 11 worden zonder eenige be
denking goedgekeurd en vastgesteld.
Artikel 12.
De VOORZITTER deelt mede, dat hierop een amendement
is ingediend door den heer Haaiman, om te doen vervallen
de laatste alinea „de toegang tot de andere lokaliteiten" enz.
De heer HAALMAN merkt op, dat toegang tot het Slacht
huis nog niet beteekent, toegang tot de andere lokaliteiten.
Spr. heeft nagenoeg alle slachthuizen in Nederland en ver
schillende in het buitenland bezocht, en nimmer heeft hij, uit
hoofde van zijn beroep, moeilijkheden gehad om toegang te
verkrijgen tot het slachthuis en alle lokaliteiten. De redactie
van het derde lid van artikel 12 der voorgestelde verordening,
kan met eenigen kwaden wil zóó worden uitgelegd, dat een
eigenaar niet eens zou mogen gaan zien naar het slachten van
zijn vee. De bepaling kan tot moeilijkheden en onaangenaam
heden aanleiding geven, waarom Spr. zijn amendement hand
haaft.
De VOORZITTER zegt, dat het niet de bedoeling is om
de eigenaren van dieren te weren. De bepaling is opzettelijk
aldus geredigeerd, opdat personen, die niets op het slachthuis
te maken hebben, er kunnen worden geweerd.
De heer COHEN is het niet met den heer Haaiman
eens, want, vergist hij zich niet, dan is het in Nederland
overal precies zooals in deze verordening wordt voorgesteld.
Spr. noemt als voorbeeld Tilburg. Daar geeft men kaarten
uit aan gegadigden, welke voor één jaar geldig zijn. Men be
schouwt hen dan als gebruiker van het slachthuis. Spr. meent,
dat artikel 12 der Bredasche verordening hetzelfde beoogt
de heer Haaiman behoeft dus niet bevreesd te zijn.