17 JANUARI 1929.
113
woningnood slechts grooter maken. En ik ontveins mij geen
oogenblik, dat zoo spoedig als het maar eenigzins kan,
deze noodwoningen ook wel zullen worden opgeruimd.
Althans mijn stem kan men daarvoor krijgen, als dit zonder
den woningnood te vergrooten, kan geschieden. Met mij
zullen daar zeker meerderen zoo over denken. Als men alle
voorstellen met een nuchteren blik bekijkt, dan zal meestal
blijken, dat het verwerpen dier voorstellen niet zoo erg veel
beteekent.
Wanneer ik het betoog van den heer Rip pen beschouw,
Mijnheer de Voorzitter, dan constateer ik hetzelfde wat ik
gisteren deed uitkomen, n.l,er had meer gedaan kunnen
worden. En dan wijst hij vooral op den woningbouw. Maar
is het wel zoo geheel juist, dat er meer had gedaan kunnen
worden? Want waaraan ligt het, dat er niet meer arbeiders
woningen zijn gebouwd in het verleden? Was dit niet ge
brek aan bouwgrond? A's ik mij goed herinner was het
dan niet het Gemeentebestuur van Princenhage, dat de
plannen voor den bouw van arbeiderswoningen aan den
Vestkant niet goedkeurde, waardoor de woningbouw daar
stagnatie ondervond? Men zal nu zeggen: nu zijn de grenzen
van Breda toch ruimer geworden, nu kan men toch voort
met het bouwen. Maar dan antwoord ik, maar nu komen
toch ook de voorstellen. Dat de heeren aan de overzijde
geen vertrouwen stellen of willen stellen in hetgeen Burge
meester en Wethouders zeggen, kan ik niet helpen. Doch,
wanneer het College zegt: er komt spoedig een voorstel
om 120 arbeiderswoningen te bouwen, dan geloof ik dat.
En als het zegt, dat er nu geen bezwaren meer zijn om ip
den Belcrumpolder arbeiderswoningen te bouwen, dan stel
ik daar ook vertrouwen in. Als men in alles het College
wantrouwt, ja, dan houdt alles op.
Maar, dat er niet sneller gebouwd is kunnen worden,
hebben de sociaal-democraten daar zelf misschien niet een
beetje schuld aan? Heeft hun luidruchtige actie er niet
toe medegewerkt om niet te duren grondaankoop te