114
17 JANUARI 1929.
bemoeilijken? Is de aandrang, die niet noodig was, niet de
aanleiding geweest voor de grondeigenaren, om den grond
duurder te houden, daar men op hoogere grondprijzen
rekende? Het zijn alle vragen, Mijnheer de Voorzitter, die
men niet volkomen met ja kan beantwoorden, doch de kans
is heel groot, dat dit de stagnatie van den woningbouw in de
hand heeft gewerkt.
Ik heb gisteren met voldoening uit Uw Nieuwjaarsrede
beluisterd, Mijnheer de Voorzitter, dat de ernst van den woning
nood Uwe volle aandacht heeft, en er zeker alles gedaan
zal worden om dezen nood op te heffen. Ik voor mij geloof,
dat de oplossing van het woningvraagstuk in den Belcrum-
polder moet gezocht worden.
Ik geloof dan ook, dat de heer Rippen verstandig
deed met te zeggen, wij zullen nu eens afwachten, wat er
gebeuren zal. Alleen als het College niet zou nakomen wat
het heeft toegezegd, dan zou er recht van spreken zijn.
De Wethouder van financiën heeft hedenmiddag gezegd
als antwoord aan den heer G r u ij s, dat het kwartje kinder
aftrek hem te laag voorkomt, zoodat blijkt, dat het College
zelfs verder wil gaan dan de heer Gruijs. Het gaat dus
niet aan om te zeggen, dat het de heer G r u ij s alleen is,
die voor het groote gezin opkomt.
Dan, Mijnheer de Voorzitter, heeft de heer Haaiman
gesproken over den achteruitgang van het Openbaar Onder
wijs en met cijfers dien achteruitgang aangetoond. Ik voor
mij vind dezen achteruitgang niet zoo erg. In een stad waar
nog altijd de overgroote meerderheid der bevolking tot den
Katholieken Godsdienst behoort, behooren de ouders hun
kinderen ook naar de Katholieke scholen te sturen.
De heer Haaiman heeft echter gesproken over de ver-
waarloozing van het Openbaar Onderwijs. Als dat zoo was,
Mijnheer de Voorzitter, dan zou dat ook mijn goedkeuring
niet hebben. Ik ben het met hem eens, dat het de plicht
is van de Overheid om te zorgen, dat er goede gelegenheid
is voor diegenen, die hun kinderen krachtens hun