19 DECEMBER 1929. 1157 aangaat de uitwerking daarvan, door hetgeen door mij en mijn fraetie-genooten bij de behandeling van vorige begroo tingen en ook tusschentijds daarvan gezegd is, voldoende be kend mag worden verondersteld, niet van plan is elk jaar opnieuw met dezelfde wenschen en eischen te komen aan dragen, niettegenstaande ons uit de ervaring, ook in dezen Raad opgedaan, bekend is, dat het „frappez toujours" ook hier niet zonder succes is en dat verschillende zaken, waarvan wij de noodzakelijkheid der totstandkoming in de naaste toe komst aanbevolen hebben, in volgende jaren tot een oplossing zijn gebracht. Voor de gemeente-politiek van Breda geldt dan ook, zooals overal elders, ,,les idéés marchent", al moet ik er onmiddellijk aan toevoegen, dat het hier wel heel lang zaam gaat en dat de tegenstand, dien wij bij onzen opmarsch naar een betere samenleving ontmoeten, aanvankelijk wel heel groot is en dat niettegenstaande de omstandigheid, dat onze voornaamste tegenstanders in dezen Raad steeds hun mond vol hebben over „sociale rechtvaardigheid". Het beleid van Burgemeester en Wethouders vormt dan ook een volkomen afschaduwing van deze mentaliteiten het is daarom volkomen duidelijk, dat wij ons in geenen deele kun nen aansluiten bij de betuiging van algemeene instemming met dit beleid als waarvoor in het Centraal Rapport meerdere leden een opmerking lieten opnemen. Integendeel, wij willen ons beklagen over het gebrek aan waardeering van de zijde van het College voor datgene, wat wij vóór en nu ook in het afgeloopen jaar meenden te moeten aanwijzen in het belang van een beter bestuur dezer gemeente. De klacht, reeds meer dere malen hier geuit, dat het antwoord, dat Burgemeester en Wethouders geven op verschillende geuite wenschen in het Centraal Rapport der afdeelingen, zich met een „Jantje van Leiden" of een „kluitje in het riet" daarvan afmaakt, moet echter ditmaal nog geaccentueerd worden met de opmerking, dat vooral de toon, waarin dit antwoord is gesteld, van een groote laatdunkendheid getuigt. Wat b.v. te zeggen over de opmerking van Burgemeester en Wethouders over het door

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 1157