17 JANUARI 1929. 115 overtuiging naar de openbare school willen zenden, dit onderwijs te volgen. Een opzettelijke verwaarloozing zou dus ook onze goedkeuring niet hebben. Ik geloof echter niet, dat dit zoo is. Ik geloof veeleer, dat de heer Haaiman spoken ziet, waar deze niet zijn. Het compliment van den heer Haaiman aan het Bijzonder Onderwijs gebracht, aanvaard ik dankbaar, al wisten wij wel, dat het Bijzonder Onderwijs den toets der critiek tegenover het Openbaar Onderwijs glansrijk kan doorstaan. Diegene echter, die zijn kinderen tot nu toe naar de openbare school stuurde, omdat hij wellicht nog in den waan verkeerde, dat het Openbaar Onderwijs beter was, heeft nu uit den mond van een voorstander van het Openbaar Onderwijs gehoord, dat dit niet zoo is, zoodat dit misschien voor hem aanleiding kan zijn, om ook voor zijn kinderen gebruik te .maken van de bijzondere school. Mijnheer de Voorzitter, verder heeft de heer Van Houten het mij kwalijk genomen, dat ik zoo over de winst, gemaakt door de bedrijven in de drie groote steden van ons land, gesproken heb, En dan zegt hij, dat de directe belasting daar ook billijker is. Maar het is toch ook den heer Van.Houten bekend, dat wordt afgewacht, of het wetsontwerp regelende de finan- cieele verhouding zal worden aangenomen. Mocht dit niet geschieden, dan is toch van het College de toezegging ontvangen, dat men zal trachten de belastingheffing te herzien. Hiermede ging toch ook de socialistische fractie accoord, zoodat dit dus ook in de goede richting gaat. Vervolgens trekt hij het zich wel wat erg aan, wat ik over deze manier van belastingheffing zeide. Ik heb namelijk alleen goed willen doen uitkomen, dat als men zelf de ver antwoordelijkheid draagt, men ook niet zoo direct tot af schaffing van de indirecte belasting overgaat. Maar is dan de belastingheffing wel zoo onbillijk? Laat ik hier de sociaal-democraten eens zelf aan het woord.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 115