116
17 JANUARI 1929.
Volgens het verkiezings-orgaan „Stemt Rood", orgaan van
de afd. der S. D. A. P., is dit niet zoo erg. Ik lees daarin
het volgende
„De Gemeentelijke Inkomstenbelasting van Breda, de
„sluitpost van de begrooting, die met de opcenten op de
„Vermogens- en Personeele- en Grondbelasting de hoofdsom
„moet leveren van de inkomsten der Gemeente, waardoor
„het mogelijk wordt naast den gewonen huishoudelijken
„dienst der Gemeente nog iets te doen voor de sociale
„nooden voor het grootste deel der bevolking van onze
„stad, biedt, wat betreft de progressie geen slecht beeld en
„kan de vergelijking doorstaan met die van verschillende
„gemeenten van de allures van Breda, doch kan beter zijn,
„indien de aftrek van het laagste bedrag van noodzakelijk
„levensonderhoud hooger wordt gebracht dan nu het
„geval is."
Hier wordt dus door de sociaal-democraten zelf erkend,
dat Breda geen slecht beeld geeft, en dat het de vergelijking
met andere gemeenten best kan doorstaan.
Het kan beter zegt men. Natuurlijk, Mijnheer de Voorzitter,
beter kan het altijd. En ik zal dan ook gaarne medewerken
om tot een nog billijker belastingheffing te komen. Maar dan
gaat het toch niet aan, om op de belastingheffing van Breda
af te geven.
Vervolgens is door den heer Haaiman geïnterrumpeerd,
toen men van socialistische zijde sprak over de verdediging
van Burgemeester en Wethouders onzerzijds: „dat moesten
ze wel doen". Neen, dat heeft met geen „moeten" te
maken. Wij meenden slechts eens te moeten releveeren,
wat er alzoo in den korten zittingstijd gedaan is.
Men zegt hier, dat het hun plicht was. Natuurlijk was
dat hun plicht, maar we willen dan toch ook constateeren,
dat zij hun plicht gedaan hebben.
Verder is er niets dan critiek geleverd. Wij hebben zoo
wel van den heer Haaiman als van de socialisten geen
enkel woord van waardeering gehoord. Men is niet ingegaan