1178 19 DECEMBER 1929. De heer ESBACH wil met een enkel woord ingaan op het geen door eenige leden is opgemerkt, in de eerste plaats op het verwijt van den heer Van Veen, dat Burgemeester en Wethouders de verplaatsing van het terrein der Gemeente- Reiniging op de lange baan zouden hebben geschoven. De heer VAN VEEN Dat heb ik niet gezegd. Ik heb ge zegd Wij (de heer Z ij 1 m a n s en ik) zullen gaarne onze medewerking verleenen aan een door Burgemeester en Wet houders voorgestaan voorzichtig beleid ten aanzien van on productieve uitgaven, mits noodzakelijke werken als de ver plaatsing der Gemeente-Reiniging e.a., die uit een maatschap pelijk en hygiënisch oogpunt niet gemist kunnen worden, niet op de lange baan worden geschoven. De heer ESBACH voortgaande, deelt mede, dat een des kundige die zaak onderzocht heeft en eerst onlangs rapport daarover heeft uitgebracht. De Reinigingscommissie heeft zich daaromtrent beraden en eenige dagen geleden haar ad vies aan Burgemeester en Wethouders doen toekomen. Het verwondert Spr., dat de heer M e ij v i s heeft gespro ken over moeilijkheden met de stortplaats. Inderdaad zijn er van enkele industrieën, uit het gean nexeerde gebied nog wel, die vroeger voor haar eigen vuilnis moesten zorgen, klachten ingekomen over gebrek aan stort plaats, nu de gracht langs het terrein van de Gemeente-Reini ging is gedempt. Onmiddellijk is echter een voorloopige rege ling getroffen en een dag of tien later is de zaak reeds in de Reinigingscommissie behandeld, nadat ondertusschen een enquête was ingesteld er: den commissieleden gegevens uit andere plaatsen ter beschikking waren gesteld. Hierin kan Burgemeester en Wethouders dus geen verwijt treffen. Ondertusschen wil het Spr. voorkomen, dat de heer Me ij vis zijn rechten als commissielid onderschat; de heer

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 1178