124 18 JANUARI 1929. de kosten van aanschaffing geheel of gedeeltelijk te laten terugbetalen, b.v. door een kleine wekelijksche afbetaling te leggen op den huurprijs. Het zal misschien nog wel eens tot moeilijkheden lijden en teleurstellingen zullen misschien niet uitblijven, maar men moet dat beschouwen als reclas- seeringsarbeid en, men weet het nu eenmaal, men kan geen nuttig maatschappelijk werk verrichten, zonder de kans op deprimeerende ervaringen te ontgaan. Mijnheer de Voorzitter, ik heb hiermede alleen maar willen aantoonen, dat er op het gebied van Maatschappelijk Hulpbetoon nog veel doen is. Ik wil het hierbij laten in het vertrouwen, dat het College en de Raad te gelegener tijd deze zienswijze zullen deelen. De heer ELICH merkt het volgende op: Mijnheer de Voorzitter. Waar Uw College in zijn antwoord onder meer zegt, dat de dienst van het Burgerlijk Armbestuur uitstekend functio neert en er geen enkel houdbaar motief voor naamsveran dering kan worden aangevoerd, sta ik geheel aan de zijde van Burgemeester en Wethouders. Ik vraag me af, Mijnheer de Voorzitter, wat naamsverandering van „Burgerlijk Arm bestuur" in „Maatschappelijk Hulpbetoon" zou beteekenen. Mijns inziens niets anders dan dat na verloop van een zeer korten tijd de bedoeling en strekking van het hulp verleenen weer denzelfden indruk zouden maken als voorheen. Wat de werkwijze betreft, Mijnheer de Voorzitter, uit hoofde van enkele door mij bekleede functie's kom ik nog al dikwijls in aanraking met menschen, die werkloos zijn en hulpbehoevende gezinnen en ik kan U de verzekering geven, dat niet alleen het Burgerlijk Armbestuur, doch ook de liefdadige instellingen de menschen, die daarvoor in aanmerking komen, niet alleen op de minst stootende, doch ook op de meest voorkomende wijze van dienst zijn. Met voldoening heb ik uit het antwoord van Burgemeester en Wethouders gelezen, dat er binnenkort een voorstel ^al

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 124