132
18 JANUARI 1929.
AS
De heer VAN VEEN zegt het volgende:
Ik moet mij beslist verklaren tegen een onderzoek, zooals
sommige leden wenschen.
Om de bewoordingen van het Centraal Rapport te ge
bruiken
„Zij meenen dat een onderzoek zal moeten plaats hebben
„om eventueele verdenkingen geheel en al weg te nemen."
Dat klinkt heel nobel, maar zij schijnen niet te beseffen,
dat juist een onderzoek, al is het resultaat nog zoo bevre
digend voor de betrokkenen, niet kan nalaten een blaam
op dezen te werpen. Voor velen zegt alleen het feit van
een onderzoek genoeg.
Want de voorstellers van een onderzoek behooren te weten
zij kunnen het dagelijks in de courant lezen dat de
justitie maar over zeer onvolledige gegevens, n.l. de boeken
van slechts enkele firma's beschikt.
Daarom is verdenking, die men zelf opwerpt, nooit door
een onderzoek weg te nemen, want dat onderzoek kan niet
volledig zijn.
Zoolang er geen aanwijzingen zijn, die voor het tegendeel
aanleiding geven, staat de goede naam onzer ambtenaren
bij mij boven verdenking en wek ik mijn medeleden op
om elk onderzoek vierkant af te wijzen.
Er zijn meer redenen, waarom mij zulk gewroet tegen
de borst stuit.
De eerste is, dat de justitie bij haar onderzoek minder
dan half werk heeft gedaan.
De tweede is, dat tal' van gemeentebesturen door gebrek
aan toezicht op de geste der bedrijven niet voldoende
preventief zijn opgetreden en daardoor mede schuld zijn
aan de corruptie.
Laten wij daarom uit hetgeen elders is gebeurd geen
verdenking putten, maar leering trekken door in de Gas-
commissie zooveel mogelijk ter zake kundige menschen te
kiezen en door er naar te streven, dat het contact tusschen
deze commissie en de bedrijven zoo nauw mogelijk wordt.