18 JANUARI 1929.
Den heer VAN BUITENEN komt dit overbodig voor, nu
vrijwel zeker is toegezegd, dat, indien eenigszins mogelijk,
de gasprijs in den loop van het jaar verlaagd zal worden.
De heer VAN VEEN wenscht te motiveeren waarom hij
niet kan meegaan met het voorstel-H a a 1 m a n om het
gastarief met 1 ct. te verlagen.
Dit voorstel speculeert op de gedachte: de nu geraamde
winst zal toch wel aanzienlijk worden overschreden en dus
kan het wel lijden.
Hij meent, dat de heer Haaiman c.s. thans den moed
dienen te hebben de uitgaven lager èn (of) de ontvangsten
hooger te ramen; de gedachte grootere winst, komt dan
van zelf voor den dag en daarmee de mogelijkheid van
tariefsverlaging.
Bij de begrootingen der bedrijven zijn zooveel gegevens
overgelegd, dat men dit moet aandurven en anders moet
men meerdere gegevens vragen.
Maar durft men dit niet aan, dan mist men het recht om
te speculeeren en ook tot critiek achteraf, als de werkelijke
winst de raming alweer overschrijdt.
Spr. heeft dit zelfde bij de behandeling der begrooting
voor 1928 ook in het licht gesteld en wenscht daarom thans
met deze korte herhaling te volstaan.
De heer HAALMAN: De heer Van Veen vergeet, dat
de heer Van Buitenen meer weet dan hij.
De heer VAN VEENHeeft U dan den moed, het aantal
M3, waarop deze post is gebaseerd, te verhoogen.
Het voorstel van den heer Haaiman wordt
daarop in stemming gebracht en verworpen met
17 tegen 6 stemmen.